‘Ik vind het zo zielig voor mijn peuter dat ze een bril moet’

16.06.2025 09:39

‘Ze is pas tweeënhalf. Klein, dromerig, nog een beetje wiebelig als ze loopt. Ze houdt van boekjes met flapjes, plakt stickers overal waar ze niet horen, en haar favoriete woord is “zelf!” – alles wil ze zelf doen. En nu, ineens, moet ze een bril.

Niet zomaar een bril, maar eentje die goed stevig zit, met elastiek achter haar hoofdje, want peuters zetten hun bril gemiddeld zo’n twintig keer per dag af. Ze heeft een cilinderafwijking, vrij ernstig. “Ze ziet alles wazig zonder,” zei de oogarts. En: “Hoe eerder we beginnen met corrigeren, hoe beter voor haar ontwikkeling.” Natuurlijk. Dat snap ik. Dat wéét ik. En toch…

Mijn moederhart breekt een beetje

Ze zat daar op dat stoeltje in de brillenwinkel, met haar beentjes bungelend, terwijl de opticien allemaal montuurtjes langs haar hoofd hield. Veel te groot, veel te rood, veel te stom, vond ze zelf. “Nee,” zei ze boos, “die niet.” En toen, na lang zoeken, vond ze er eentje die ze oké vond. Lichtroze. Zacht plastic. Prima.

Maar ik moest slikken.

Want ergens voelde het ineens alsof haar onbevangenheid een deuk kreeg. Alsof de wereld haar al iets had afgepakt. Die bril – hoe functioneel ook – voelde voor mij als een label. Een last die ze vanaf nu altijd moet dragen. Mijn meisje met een bril. Zou ze ermee geplaagd worden? Zich anders voelen? Zichzelf stom vinden op schoolfoto’s later?

Het is niet rationeel, maar wel echt

Ik weet heus dat het niet het einde van de wereld is. Dat er talloze kinderen zijn met brillen, en dat het – letterlijk – een hulpmiddel is waardoor ze de wereld beter kan zien. Maar het emotionele stuk laat zich niet altijd overtuigen door logica. Het is dat oerinstinct: je kind beschermen. En als er dan iets is wat haar anders maakt – hoe klein ook – dan voel ik dat als een dreiging. Niet omdat de bril erg is, maar omdat ik haar het gevoel wil besparen dat ze ‘afwijkt’.

Dan zie ik haar kijken

En dan gebeurt er iets. Ze heeft haar bril op. Ze kijkt naar buiten, ziet een vogel in een boom en roept: “Mama, een vlaaaag!” (ze bedoelt natuurlijk ‘vogel’). Ze wijst. Ze lacht. En ineens begrijp ik: dit is geen beperking. Dit is een toegangspoort. Ze ziet dingen die voor haar eerder gewoon vormen en vlekken waren. Haar wereld wordt scherper, helderder, rijker.

En ik? Ik moet mijn beeld even bijstellen. Niet zij – ík. Want zij schaamt zich nog nergens voor. Dat is iets wat we haar leren, vaak onbewust. Maar wat als ik haar leer dat haar bril haar mooi maakt, omdat ze ermee ziet? Wat als ik haar elke keer zeg: “Wat zie je er slim uit!” Of: “Wat ben je knap met je bril!” Niet om het mooier te maken dan het is, maar om haar te laten voelen dat dit haar niet minder maakt. Misschien wel sterker.

Een bril is geen beperking, het is een kans

Dus ja, ik vond het zielig. Heel even. En misschien soms nog een beetje. Maar vooral voor mijzelf. Omdat ik moet loslaten dat mijn kind ‘perfect’ moet zijn in de zin van foutloos. Ze is perfect in haar echtheid. En die bril? Die is daar nu gewoon een deel van.