
‘Ik heb het financieel niet nodig om op die dag te werken, maar toch stuur ik m’n kinderen naar de bso’

‘Altijd blijft het een strijd in m’n hoofd voor me: breng ik mijn kinderen in hun jonge jaren veel dagen in de week naar een opvang? Of regel ik het zo met werk dat dat niet hoeft? En wat als geld niet het probleem is? Mijn jongens haten de bso, zeggen ze. En dus voel ik me zo schuldig dat ik ze daar toch elke week naartoe stuur.
Elke keer als ik mijn kinderen ophaal van de buitenschoolse opvang, hoor ik hetzelfde: ‘Mama, ik haat de BSO.’ Die woorden snijden diep. Ik knik begripvol, vraag hoe hun dag was en probeer de positieve kanten te benadrukken. Maar van binnen voel ik me elke keer een beetje schuldiger.
In mijn hoofd heb ik het al honderd keer doorgerekend en afgewogen. Ze zijn veilig, kunnen spelen, er zijn vriendjes. Maar toch, als ze klagen over de drukte, de herrie, het verplichte knutselen of dat ze liever gewoon thuis willen zijn, voel ik me een slechte moeder. Zeker omdat ik het financieel niet nodig heb om op die dag te gaan werken. En toch stuur ik ze. Het breekt mijn hart ergens, maar ik heb het ook wel nodig.
Soms probeer ik het goed te praten: ‘Jullie wennen vanzelf’ of ‘Het is maar een paar uurtjes’. Maar hun gezichten vertellen een ander verhaal. Ik wil ze niet dwingen iets te doen waar ze zich zo ongelukkig over voelen. Tegelijkertijd weet ik dat het heus wel leuk is daar. Dat wringt.
Toch mijn kinderen naar de bso
Ik vraag me af of andere ouders hier ook mee worstelen. Voelen zij zich ook verscheurd tussen werk en gezin? Of gewoon me-time en het gezin? Die ochtend werk ik namelijk wel en ik doe ook nog een studie. Die middag dat zij op de bso zitten heb ik dan tijd voor mijn opleiding voor docent. Maar in principe hoeft dat niet en zou ik dat ook in de avond kunnen doen. Daarom twijfel ik zo of ik ze moet laten gaan, naar de bso. Het lijkt soms alsof iedereen om me heen het prima geregeld heeft, zonder schuldgevoel of twijfels. Maar misschien houden ze het gewoon voor zich, net zoals ik vaak doe.
Soms probeer ik kleine aanpassingen te doen om het voor hen makkelijker te maken. Een extra knuffel bij het afscheid, een beloning na een lange dag, een rustig moment samen om hun verhalen aan te horen. Maar of dat genoeg is? Ik weet het niet. Alle andere dagen van de week ben ik er, als moeder. Ze gaan maar één dag in de week naar de bso.
Misschien haal ik ze er toch maar af – dan zijn we lekker nog meer samen. Al is dat ook best wel pittig voor mij: ik heb dan geen enkele dag in de week tijd voor mezelf. Maar ik hoop vooral dat ze later begrijpen dat sommige keuzes niet makkelijk zijn, maar wel noodzakelijk. En dat ik, ondanks alles, altijd het beste voor hen heb gewild.’